Beklaagden schuldig aan onopzettelijke doding bij explosie op bouwwerf in Ieper
Je moet ingelogd zijn om gratis livestreams en video’s te kunnen bekijken.
Bij de dodelijke explosie tien jaar geleden op een bouwwerf in Ieper zijn verschillende beklaagden schuldig verklaard. Dat heeft het hof van beroep in Gent beslist. Het arrest bevestigt hiermee deels een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg. Bij de explosie kwamen 2 mannen om het leven, 2 anderen raakten gewond.
"Op 19 maart 2014 deed er zich een ontploffing voor op een industrieterrein aan de Oostkaai in Ieper", zegt het hof van beroep in een mededeling. "Daar werd op dat moment gewerkt aan een nieuw bedrijfsgebouw. Bij de ontploffing kwamen twee arbeiders om het leven. Twee anderen raakten respectievelijk zwaar- en licht gewond. Op de plaats van de explosie werden twee obussen uit de Eerste Wereldoorlog aangetroffen.
De slachtoffers waren allen als zelfstandige werkzaam voor een bedrijf dat als onderaannemer chapewerken uitvoerde op de site in opdracht van een aannemingsfirma. Die werkte op haar beurt in opdracht van de eigenaar van het stuk grond. De arbeiders namen op het moment van de feiten hun middagpauze, waardoor zij zich buiten het gebouw bevonden in plaats van binnen."
Gerechtelijk onderzoek
"Tijdens het gerechtelijk onderzoek bleek dat de twee obussen waren opgegraven door een kraanman van een firma in grondwerken. De zaakvoerder van deze firma legde de obussen aan de achtergevel van het gebouw. Ze brachten daarna de grondeigenaar op de hoogte en vroegen om de ontmijningsdienst DOVO te verwittigen.
Een van de zaakvoerders van de bouwheer (met name de firma die eigenaar was van de grond) verwachtte dat er tijdens het verdere verloop van alle omgevingswerken nog meer obussen zouden boven komen. Hij besloot daarom het einde van de werken af te wachten vooraleer de bevoegde instanties te verwittigen. De obussen bleven op die manier meerdere weken op de werf liggen (aan de achterkant van het gebouw).
Volgens een medewerker van DOVO konden de granaten alleen ontploffen na een fysiek contact (er tegen schoppen, er over struikelen of ze in handen nemen en laten vallen). Daarnaast bleek dat op dezelfde werf reeds in 2013 obussen werden aangetroffen.
De arbeider die zwaar gewond geraakte, verklaarde dat hij met zijn collega’s de middagpauze buiten het gebouw doorbracht. Hij zag dat zijn Bulgaarse collega een sigaret aan het roken was, terwijl zijn Turkse collega zich buiten zijn gezichtsveld bevond. Hij kon dus niet zeggen of één van beide mannen de obussen heeft aangeraakt."
Veroordeling door rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen afdeling Ieper - vonnis van 23 februari 2023
"Acht beklaagden (vijf personen en drie ondernemingen) moesten zich verantwoorden voor de rechtbank van eerste aanleg in Ieper voor onopzettelijke doodslag en onopzettelijke slagen en verwondingen, telkens door een gebrek aan voorzichtigheid", zegt het hof van beroep.
"Op één beklaagde na (de medezaakvoerder van de bouwheer) werden ze allen schuldig verklaard. Samen met hun verzekeringsmaatschappijen moesten ze aanzienlijke schadevergoedingen betalen aan de diverse burgerlijke partijen (familieleden van de slachtoffers). In totaal ging het om meer dan 190.000 euro.
Zo oordeelde de rechtbank dat drie beklaagden (kraanman en zaakvoerder van de firma in grondwerken en de zaakvoerder van de bouwheer) een foute beslissing namen door de gevonden obussen niet te melden aan de bevoegde diensten, of ze enkele weken op de werf te laten liggen. De aannemingsfirma en hun projectcoördinator namen dan weer niet de nodige veiligheidsmaatregelen voor de werknemers in onderaanneming. Al deze nalatigheden leidden elk apart tot de dood van twee werknemers.
Tegen dit vonnis werd zowel door het openbaar ministerie als door alle beklaagden beroep aangetekend."
Oordeel hof van beroep
"Het hof van beroep heeft het vonnis in eerste aanleg deels gevolgd, maar nam ook enkele andere beslissingen", zegt het hof in een mededeling. "Zo werden drie beklaagden vrijgesproken (de bouwheer, de aannemingsfirma en hun projectcoördinator).
Het hof van beroep baseerde zich in zijn beoordeling in essentie op volgende elementen:
- De verplichting van de aannemingsfirma om haar onderaannemers in veilige omstandigheden te laten werken, leidt niet tot een objectieve verantwoordelijkheid telkens als er zich een schadegeval voordoet. De werknemers in onderaanneming waren in het gebouw aan het werken. Uit niets blijkt dat de zij ook buiten het gebouw werken moesten uitvoeren.
- Het is niet aangetoond dat de projectcoördinator van de aannemingsfirma kon of moest weten dat er obussen waren opgegraven door de firma in grondwerken en dat deze achteloos aan de achterzijde van het gebouw werden achtergelaten. De obussen lagen ook niet noodzakelijk in het gezichtsveld van de projectcoördinator tijdens zijn dagelijkse veiligheidsronde. Volgens het hof begingen de projectcoördinator en de aannemingsfirma geen onvoorzichtigheid die in verband stond met het ongeval.
"Net als de rechtbank in eerste aanleg legde het hof geen straf op, maar legde het elke schuldige beklaagde enkel een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring op. Het hof is – eveneens als de eerste rechter - van oordeel dat de redelijke termijn in strafzaken is overschreden. Deze overschrijding heeft echter geen impact op de feiten en de schuldvraag.
Het hof sprak zich ook uit over de omvang en de duur van de schadevergoedingen aan de burgerlijke partijen (onder andere aan de weduwe van een van de dodelijke slachtoffers). Enkel de schuldige beklaagden moeten deze betalen. Voor de vrijgesproken beklaagden komen ze te vervallen."